Stekken

Een aantal inheemse gewassen wordt gestekt, omdat dit eenvoudig is en de kans van slagen groot is. Van deze loofhoutgewassen worden dan winterstekken gemaakt. Het voordeel (of nadeel?) is dat alle stekken van een plant dezelfde eigenschappen hebben als de moederplant.

Het meest eenvoudige is het vermeerderen door middel van winterstek.

Winterstek

Bij winterstek knip je in de herfst (na bladval) stukken van 15-25 cm. Deze stukken kun je het beste maken van scheuten die het afgelopen jaar gegroeid zijn. Gebruik niet de top van deze scheuten, omdat deze onvoldoende verhout zijn. Deze stekken kun je per bundel opkuilen in de vollegrond, op een beschutte plaats of in een koude bak. Zodra de knoppen op springen staan, in het voorjaar, kun je de stekken uitplanten met een tussenruimte van 15 – 20 cm.

Gewassen die gemakkelijk te stekken zijn:
alle wilgensoorten (Salix), kardinaalsmuts (Euonymus), rode, zwarte en kruisbessen (Ribes).

Een andere methode van vermeerderen is het maken van zomerstek. Zomerstek van bomen die je kunt zaaien wordt nauwelijks gedaan. Wel bij cultivars van sommige boomsoorten. Bij naaldhoutgewassen wordt de venijnboom (taxus) wel op deze manier gestekt.

Snij van krachtige hoofdscheuten stukken van 5-7 cm. De beste snijplaats is waar de kleur van groen naar bruin overgaat. Verwijder (stroop tussen duim en wijsvinger) alle naalden van de onderste 3 cm. Vul een bloempot of stekbakje met stekgrond en steek hierin de stekjes. Plaats de bloempot of het stekbakje in een kas. Leg een extra glasplaat op op de stekbak of bij een bloempot een opgeblazen doorzichtige plastic zak. Besproei de stekjes regelmatig. Zorg ervoor dat de stekken niet verbranden (schermen met schermdoek of een krant) bij zonnige dagen. Het gebruik van groeistof bevordert de beworteling. De beste stektijd is september. Meestal zullen de stekken in het voorjaar voldoende wortels hebben, zodat je ze kunt uitplanten.